Saluut Marot en Marottinne
Dat veer ug trök zeen alleney,
Dat streelt oos hértje en oos zinnen,
Geer riddesch van de Pappegey.
Goddank d’n oorlog is gedaon
Veer kriege Carnaval
Oos club die blif altied beschtaon
En de Marottebal …… (1919)
1919
Met de algehele verbodsbepalingen van de militaire commandant hebben de Marotte zich innerlijk nimmer kunnen verenigingen. De poging om in 1915 de viering te verplaatsen naar halfvasten en een van een rouwrand voorziene “neutraliteitsverklaring” in 1916 leveren hiervoor het bewijs. Het Marottebal is echter niet in gevaar gekomen omdat men zich aan de regels hield. De Pappegey werd echter zodanig gekortwiekt dat ze gedurende de oorlogsjaren niet kon verschijnen. Dit alles nam niet weg dat er voor 1918 veel vertier en lawaai op straat wordt vermeld. Gelukkig kwam op 11 november 1918 (11-11) een einde aan deze sombere periode door het tekenen van de wapenstilstand.
De Marotte herademden en de voorbereidingen voor het seizoen 1918/1919 konden in alle vrijheid beginnen. Er werd hard gewerkt aan de revue: “Zitterd wie ’t kriesch en lach” die zaterdagavond vóór carnaval (1 maart) in Ober-Bayern op de planken kwam. Een succesrevue. Zondag offesjeel gecostumeierd Marottebal mit verlaoting van 11 prieze allein veur de Hoerraes”. Opvallend gebeuren in 1919 was ook de uitnodiging voor de Marotte om in Arnhem deel te nemen aan een folkloristische optocht in het kader van het “Vaderlandsch Historisch Volksfeest”. Donderdag 4 september was het zover en trokken de Marotte door de Arnhemse straten onder het motto: “Nederlandj bie Limburg”. Een motto dat was gekozen om politieke redenen. Limburg was immers net als Zeeuws-Vlaanderen direct betrokken bij de eis van België om landvergoeding voor de geleden oorlogsschade. Met hun presentatie (beloond met de 2e prijs, een beker) oogstte de Marotteclub veel succes (o.a. te lezen in de uitgave “Carnavalsboek van Nederland in elf hoofdstukken” van auteur D.J. Van der Ven) die ook de leiding had over het Sittardse gezelschap. Overigens was de heer Van der Ven op 4 september 1919 benoemd tot “Ridder van de Pappegey”.
1920
Het nieuwe seizoen 1919/1920 werd geopend met een bal op kermisdinsdag, 18 november, in Marottetempel Ober-Bayern. Tijdens de voorbereiding op het programma pakten zich echter weer donkere wolken samen boven carnavalsvierend Limburg. Via de Katholieke Actie was aan gemeenteraden een rekest gezonden om op vastenavondsdagen het maskeren op de openbare weg te verbieden en het sluitingsuur op dinsdagavond op 24.00 uur te stellen. In de Sittardse raad waren vóór- en tegenstanders. Een tussenvoorstel om “het” nog eens een jaar aan te zien werd aangenomen met 12 tegen 1. De activiteiten konden dus worden voortgezet. Op zaterdagavond vóór carnaval vond weer de revue plaats onder de titel:”Woo ’t em vrink, pitsch et!”. Het motto van het jaar was duidelijk geënt op de pogingen de viering te besnoeien:”Waat ùnzin, neyigheid hie auch verschient, Oos vastelaovend daodoor neit verdwient”.
Na vijf jaar van gedwongen stilzwijgen “vloog ouch de Papegey weier oet” en door de overweldigende belangstelling voor de revue werd hiervan op zondagnamiddag een reprise gegeven. Zondagavond gecostumeerd en gemaskeerd Marottebal en ter gelegenheid van het elfjarig “Penningfoekserschap” van Marot Math. Stöcker werd op 30 augustus het jaar afgesloten met een “Groot Bal” bij Ober-Bayern.
1921
Het verenigingsjaar 1920/1921 werd geopend met een gecostumeerd liefdadigheidsbal, opbrengst was bestemd voor Sinterklaassurprises voor de arme kinderen. Een activiteit die, door de noodgedwongen onderbrekingen tijdens de oorlog, gelukkig dus weer in ere werd hersteld. Op 3 januari 1921 werd een “Groot gekostemeierd Kabbarèt-Swarree (vruiger nuimde me dat zitting”) gehouden waarvan de opbrengst eveneens bestemd was voor de armen. Zaterdag 5 februari was de première van de revue “Wie alle zoo laeve”, zondag Marottebal bij Ober-Bayern. Het verenigingsjaar werd afgesloten met deelname van de Marotte aan het bloemencorso dat bij gelegenheid van de burgerwachtfeesten op 21 augustus 1921 in Sittard werd gehouden.
1922
Het in ere herstelde gebruik van het uitdelen van surprises aan arme kinderen werd voortgezet. Middels een oproep aan de bevolking werd men overstelpt met goederen en gaven die op zondag 4 december 1921 bezichtigd konden worden waarna de uitdeling door Sinterklaas volgde. Het definitief doorgaan van een optocht, elf jaar geleden voor de laatste keer gehouden, werd tijdens een vergadering van 22 januari 1922 bekrachtigd na ruggespraak met de Sittardse verenigingen. De plannen zouden in het buurtoverleg nader worden uitgewerkt. Tussen de drukte van de organisatie van de optocht door werd in de Marottetempel op 23 januari een “Boerebal en Boerekirmes” georganiseerd terwijl op 12 februari een Marottezitting werd gehouden in zaal Martens. Hier werd Jacques van Kempen (Sjaak I) uitgeroepen tot prins waarmee opnieuw werd bevestigd, dat de functie van prins, zeker de eerste tijd, gekoppeld was aan het houden van een optocht. Op deze zitting koos men ook het motto waaronder het carnaval zich dat jaar zou presenteren: “Al zeen de tieë nog zoo slech, toch hauwte veer de vastelaovend rech” (In 1922 bevond de wereld zich immers in een economische malaise). Ook werd bekend gemaakt dat talrijke Heerlenaren, met een vijftiental groepen, aan de Sittardse optocht wilden deelnemen. Het verdere programma: carnavalszondag Marottebal met intocht van de prins in Ober-Bayern, maandagmiddag optocht die 28 wagens en 30 groepen telde. Vorst Marot Jacq. Paulsen ontving voor zijn vele verdiensten van de Raad van XI een zilveren ketting met daaraan een pappegey uit zilver gedreven. -Deze zilveren ketting die later bekend is geworden als ‘t Sjlaateveugelke, wordt tot op de dag van vandaag gedragen door de stadsprinsen- Na ontbinding van de optocht ontvangst door wethouder Keijzers, namens het gemeentebestuur, van prins en gevolg en vertegenwoordigers van de deelnemende verenigingen op het stadhuis waarna de wethouder zijn staf overdroeg aan de prins. Oud-prins Nikkela Beckers gaf vervolgens de ordetekens van “Commandeur van de Pappegey” door aan zijn opvolger waarna de voorziene ridderorden werden uitgedeeld. Grote verrassing was de uitnodiging voor de Marotte, bij monde van de heer D.J. Van der Ven, om weer deel te nemen aan de Arnhemse folkloristische feesten. Buiten verantwoordelijkheid van de Marotte vonden in de stad de gebruikelijke vieringen plaats. In hotel de Zwaan draaide op maandag van 17.00-19.00 uur de “Danzig Varieté”gevolgd door een gala-bal dat tot 01.00 uur duurde.
De optocht had bewezen dat door eendrachtige samenwerking succes min of meer verzekerd was met als gevolg dat een paar maanden later een centraal comité werd opgericht waaraan deelnamen de Philharmonie, de Marotte, V.V.S, Swentibold en Concordia. (Een soortgelijk samenwerkingsverband bestaat thans nog in Sittard t.b.v. de (optocht)halfeesten en het alternatief schuttersfeest).
1923
De hierboven genoemde samenwerking bleek al snel tot succes te leiden want er werd besloten de optocht tot een jaarlijks terugkerende festiviteit te maken. De eerste, voor het publiek zichtbare stap, was de kroning van een nieuwe prins in de persoon van Maurice Claessens (Mourits I). (Op de foto te zien tijdens zijn intocht) Tijdens de zitting van 28 januari 1923 werd in zaal Martens – en dit is geheel nieuw – door de Marotte trouw beloofd aan de prins. Namens carnavalsvierend Sittard werd door J. Maintz (Sjoe Maens) het volgend voor het eerst uitgesproken: “Veer belaove uch hiebie plechtig, dat veer alleney eur bevaele en proklamaties nao oos bèste krachte zulle oetvuire en beien uch hiebie oos ònger òngerdanigheid aan”. Voor dit optreden bevorderde de prins hem tot “Ridder in de orde van de Pappegey” tijdens een zitting op 4 februari. Als jaarmotto werd gekozen: “Kauf verzaope…pöt gedemp”. De verdere activiteiten: op 10 februari daverende revue in de Marottetempel, 12 februari, carnavalsmaandag, hoogtepunt van de viering: de optocht die bestond uit 15 wagens en 18 groepen. Na afloop zelfde ceremonie als voorgaande jaren; ontvangst door het gemeentebestuur, receptie en inspectie van wagens en groepen op de markt waarna ontbinding van de stoet. Ook op straat en in caf